- voorspellen
- voorspellen{{/term}}1 [profeteren] prédire2 [zijn prognose geven over] prévoir3 [beloven] présager♦voorbeelden:1 iemand de toekomst voorspellen • prédire l'avenir à qn.2 het weer voorspellen • prévoir le tempsik heb het u wel voorspeld • je vous l'avais dit3 zijn woedende blikken voorspelden niet veel goeds • ses regards furieux ne présageaient rien de bon
Deens-Russisch woordenboek. 2015.